Fons Jansen

Laatste nieuws
-al het nieuws over Fons Jansen

Bio.txt
Fons Jansen (1925-1991) krijgt een strenge rooms-katholieke opvoeding en is als kind als de dood om een zonde te begaan. Zijn leven zal vervolgens deels in het teken staan deze angsten. Als hij op 65-jarige leeftijd leert dat hij ongeneeslijke ziek is, heeft hij zich van al van deze angsten bevrijd.

De vader van Jansen is beroepsmusicus. Toch verbiedt hij de toneelaspiraties die zijn zoon had na het zien van een voorstelling van de vermaarde clown Buziau (die ook Toon Hermans inspireerde). Nadat hij in 1944 het diploma HBS-B behaalt duikt hij onder tot het einde van de oorlog. In 1945 werkt hij bij de Radio Nieuws van het ANP als nieuwslezer. Na een jaar moet hij zijn militaire dienstplicht vervullen. Hij volgt de officiersopleiding aan de Koninklijke Militaire Academie in Breda, waar hij een deel van de tijd werkt als nieuwslezer bij de Radio Nieuwsdienst. In 1947 is Jansen één van de oprichters van het blad G3 (Goede Geestgemeenschap in Leger en Luchtmacht) , een kritisch opinieblad ten aanzien van de katholieke geloofs- en zedenleer zoals die tot dan toe gangbaar was. Het blad, aanvankelijk alleen bestemd voor militairen, wordt heel populair en telt in zijn topjaren 100.000 lezers. Bij G3 wordt Jansen allengs een (kritisch) schrijver. Als redactiesecretaris van dit blad - van 1947 tot 1964 - werkt hij door middel van zijn voor een groot publiek toegankelijke taal mee aan het emancipatieproces van de katholieken.

In 1948 wordt Jansen als tweede luitenant naar Nederlands-Indië gezonden, waar hij veel radiowerk doet. Pas daar gearriveerd komt hij er met een schok achter dat hij moest meewerken aan een verkeerde zaak. Hij voelt zich bedrogen en hij zal in zijn latere theaterprogramma's het militarisme stevig bekritiseren.

In mei 1950 keert hij terug naar Nederland en pakt hij zijn werk op bij G3 en als nieuwslezer bij de Radio Nieuwsdienst. In 1954 wordt hij gespreksleider bij het katholiek vormingscentrum voor de landmacht 'Waalheuvel' te Ubbergen bij Nijmegen. Bij de geestelijke verzorging van de militairen laat Jansen, samen met andere gespreksleiders, intuïtie en gevoel toe. Hij ondergaat daarbij sterk de invloed van de vernieuwende filosoof Luud Stallaert, die de gespreksleiders van 'Waalheuvel' lessen in wijsbegeerte geeft. Eind jaren vijftig begint bij Jansen de twijfel te knagen; hij gaat zich vragen stellen over het geloof en voelt zich door de kerk bedrogen.

Als medewerker van 'Waalheuvel' geeft Jansen lezingen die door hun komische aard zouden uitmonden in zijn eerste cabaretprogramma, De Lachende Kerk uit 1962. Voor het eerst kan er worden gelachen om de kerk, ook door gelovigen. De boodschap 'twijfelen is toegestaan' is een bevrijding voor Jansens publiek dat veelal een strenge katholieke opvoeding heeft genoten. Met milde spot wil hij aantonen hoe belachelijk het instituut 'Kerk' op bepaalde gebieden is en hoe dat instituut een hele generatie in verwarring heeft gebracht. Het programma zit vol met woordspelingen en grappen. Maar Jansen is meer dan een moppentapper. Hij is een strijder tegen de psychische terreur van de katholieke moraal zoals hij die heeft ondervonden, en wil zorgen dat een volgende generatie die zal worden bespaard.

Na een tweede programma over het geloof, Hoe meer zielen, richt Jansen zich ook op andere thema's als gezin en school. Waar sommige cabaretiers in de loop der jaren milder worden, wordt Jansen juist steeds feller en meer uitgesproken. In zijn vijfde programma, Fons Jansen 5 , vraagt hij aandacht voor de onachtzame wijze waarop Nederland met zijn overzeese gebiedsdelen omging en bekritiseert hij venijnig en scherp de politieke partij CDA en opnieuw het geloof. Zijn volgende programma, Zullen We Handhaven, benadert hij als zijn laatste programma, waarin hij alles wilde zeggen wat hij nog in het theater wil zeggen. Het resultaat is een programma vol maatschappijkritiek waarbij Jansen ook zichzelf ter discussie stelt.

In 1984 speelt Jansen zijn laatste voorstelling. Voortaan is hij in de eerste plaats schrijver en geeft hij daarnaast weer lezingen. Hij schrijft columns en aforismen die later ook worden gebundeld. Ook werkt hij achter de schermen mee aan programma's als Farce Majeure. Op televisie is Jansen vele jaren cabaretier niet te zien. Dat vindt hij oneerlijk tegenover de mensen die geld hebben betaald om hem in het theater te zien. Desondanks laat hij zijn programma's vanaf 1971 vastleggen. Pas nadat hij niet meer in het theater te zien is geeft hij toestemming om de shows uit te zenden.

Jansen verdiept zich in Indiase filosofen als Bhagwan en Krishnamurti, stopt met bedenken, maar gaat zelf denken. Als het bericht komt dat hij ongeneeslijk ziek is, kan Jansen de schok vrij snel verwerken, omdat hij over de dood al zoveel heeft geschreven, gedacht en gezegd. Een van zijn aforismen luidt: "Doodgaan is ophouden met sterven van angst." Een ongelovige zal Fons Jansen nooit geworden: hij is nieuwsgierig naar wat er zou komen na zijn dood, en wat God betreft: hij vindt dat God aan zet is. Hij is klaar met Hem. In 1991 verschijnt vlak voor zijn dood zijn verzameld werk 'Wat ik zeggen wilde'. Tijdens de begrafenisplechtigheid draagt hij zelf postuum via een geluidsband één van zijn gedichten voor, 'Doorstaan'.

Doorstaan
Al is me het leven nog boven alles lief
Al word ik graag honderd of ouder alsjeblief
Toch is er geen dag dat de zekerheid verdwijnt
D'r komt aan dit dierbare leven een eind

Wanneer het dan eind'lijk met me is gebeurd
Dan hoef ik geen rouw of dat iemand om me treurt
Ik vraag me dan alleen maar dat iedereen erkent
Het leven, hij heeft het doorstaan, tot het end

De honger, de oorlog, de dreiging, het geweld
de roes van de roem, de verleiding van het geld
En afgunst, bedrog, tereur van de moraal
Hij heeft het dan toch overleefd, allemaal

Een jeugd vol met angsten van hoe moet ik zijn
Want mensen zijn groot en een kind is maar klein
Het bang zijn voor straf en het bang zijn voor slaag
Met iedere dag die onzekere vraag:
Als God dit dan weet, waarom grijpt ie niet in?
Hij heeft het te druk, ik schiet erbij in

De angst om te vragen van: Is hij er wel?
Want wie daaraan twijfelde, die kwam in de hel
Ik zal dus een held zijn, de winnaar van de strijd
Waarom nog getreurd, de dood heeft mij bevrijd

En zet op het graf maar 'Hier ligt er een
die heeft met hangen en wurgen de angst overleefd'

Bron: o.a. Biografisch Woordenboek van Nederland